GENETICA
Dwerghamster genetica is heel interessant! Erfelijkheidsleer is een onderdeel van de biologie dat zich bezighoudt met erfelijke eigenschappen: de aangeboren verschillen en overeenkomsten tussen de opeenvolgende generaties. Deze wetenschap werd ontwikkeld door de Oostenrijkse monnik Johann Gregor Mendel. Hij leefde van 1822 tot 1884. Dankzij zijn proefjes ontdekte hij dat elk leven organisme erfelijk overdraagbare eigenschappen bezit die worden doorgegeven aan de nakomelingen volgens bepaalde regels: de wetten van Mendel. In de negentiende eeuw kreeg zijn ontdekking niet veel aandacht, maar dit veranderde na 1900 toen hebben andere wetenschappers de regels van Mendel opnieuw ontdekt en sindsdien heeft de erfelijkheidsleer een grote ontwikkeling doorgemaakt.
DWERGHAMSTER GENETICA & MUTATIES
Mutaties zijn veranderingen in het erfelijk materiaal (DNA of RNA) van een organisme. Russische Dwerghamsters komen voor in verschillende kleuren en kleurpatronen. De voorouders van deze diertjes hadden deze diversiteit niet. De verschillende kleuren zijn voornamelijk het gevolg van mutaties. Mutaties zijn dus spontane optredende veranderingen van het erfelijke materiaal. Ze zijn een natuurlijk fenomeen. Mutaties kunnen zich op verschillende manieren vertonen. Er kan in één keer een diertje geboren worden met een hele korte vacht of langere oortjes, extra lange of korte pootjes. Mutaties kunnen ook invloed hebben op zaken die je niet met het blote oog kunt zien, bijvoorbeeld op de spijsvertering of herseninhoud.
Mutaties zijn erfelijk, dat houdt in dat een gedeelte van de jongen deze eigenschappen gaat vertonen. Mutaties hebben toch een belangrijk doel, namelijk de soort in staat stellen te overleven. Bij het fokken zijn mutaties vaak een uitgangspunt voor een nieuwe kleurslag of vachtvariant. De Russische Dwerghamster heeft er op dit moment al veel kleurslagen bij gekregen en de verwachting is dan ook dat het in de toekomst niet anders zal gaan.
DWERGHAMSTER GENETICA & ERFELIJKHEID
Dieren zijn opgebouwd uit cellen. Elke cel wordt bestuurd vanuit de celkern. De celkern bevat chromosomen die dragers zijn van erfelijke eigenschappen. In deze celkern komt elk chromosoom twee keer voor. We hebben het dus altijd over chromosomenparen. Elk diersoort heeft een vast aantal chromosomenparen, de Russische Dwerghamster en de Campbelli Dwerghamster hebben 28 chromosomen. Bij de Roborovski Dwerghamster zijn dit er 34 en bij de Chinese Dwerghamster 22 en zo heeft een hond er 39, een koe 30 en een fruitvliegje 8 en zo kunnen we nog even doorgaan. Het is absoluut niet zo dat een groter dier meer chromosomen heeft dan een kleiner dier.
ERFELIJKE EIGENSCHAPPEN
Dit zijn alle eigenschappen die erfelijk zijn en dus van vader en moeder op de nakomeling kunnen overgaan. Deze informatie ligt in de vorm van een code op een chromosoom opgeslagen. Zo’n code noemen we ook wel een gen. Op een chromosoom liggen echter heel veel genen de plaats van een gen op een chromosoom noemen we de locus. Op de andere helft van het chromosoom ligt op dezelfde plaats een zelfde gen dat invloed heeft op precies dezelfde eigenschap.
Deze gelijke genen noemen we elkaars allelen. Allelen hebben dus invloed op dezelfde erfelijke eigenschap, maar ze kunnen ieder wel verschillende informatie bevatten zo kan op het ene allel de vachtkleur zwart liggen en op het andere allel de kleur bruin. Het uiteraard ook gelijk zijn dat op beide allelen dezelfde keur ligt.
DOMINANT & RECESSIEF
Door de meiose worden de chromosomenparen in twee afzonderlijke chromosomen. Bij de bevruchting is het zo dat er een willekeurige chromosoom van de man bij een willekeurige chromosoom van de vrouw komt. De chromosomen paren bevatten samen dubbele genen, dus dubbele informatie.
Een hamstertje kan dus zowel een gen voor blauw als een gen voor zwart dragen. Deze genen vermengen zich niet. Het is dus niet zo dat als je een witte en een zwarte hamster met elkaar kruist, er grijze jongen geboren zullen worden. Dit komt doordat sommige genen dominant zijn en andere recessief.
Dominant wil dus eigenlijk zeggen dat die eigenschap overheerst en zich dus altijd in het uiterlijk van het dier zal openbaren als het dier dat dominante gen van een van zijn ouders geërfd heeft.
Recessieve genen zullen zich alleen openbaren als ze niet door een dominant gen onderdrukt worden. Een dier dat aan de buitenkant een dominante eigenschap laat zien kan zowel drager zijn van een recessief gen en deze kan generaties lang niet geuit worden. Je hebt dus altijd kans op een verrassing bij het fokken.
MITOSE & MEIOSE
Een mannetje heeft een X en een Y chromosoom en het vrouwtje heeft twee X chromosomen. Maar voordat er een zaadcel en een eicel zijn ontstaan, vindt eerst een deling plaats die Meiose wordt genoemd.
Als twee gewone cellen met het normaal aantal chromosomenparen zouden versmelten dan krijg je het dubbel aantal chromosomenparen bij de nakomeling. Dit kan niet en daarom vindt er bij de productie van zaadcellen en eicellen een deling plaats die de chromosoomparen uit elkaar trekt (meiose) Als daarna de eicel en de zaadcel versmelten, krijg je een nieuwe cel met hetzelfde aantal chromosomenparen als de ouderdieren.
Bij de groei van het lichaam vindt ook een deling van de cellen plaats maar dan blijven de cellen wel dezelfde chromosomenparen houden. Ze worden immers gebruikt voor de toename van het lichaam en niet voor de voortplanting en deze deling noemen we Mitose.
ERFELIJKHEID EN MILIEU
Tot nu toe hebben we de erfelijkheid bekeken vanuit het genotype, dus naar de zaken die erfelijk zijn en door de ouders worden doorgegeven. Het genotype kun je niet zien, alleen door onderzoek kun je het achter het genotype komen. Maar er os ook een Fenotype. Het fenotype zegt iets over hoe het dier er daadwerkelijk uitziet. Je kunt een fenotype dus zien. Het fenotype wordt echter niet altijd alleen door het genotype bepaald. Even een voorbeeldje voor de mensen die nu denken waar hebben we het over. Als je naar de vachtkleur kijkt, deze wordt wel door het genotype bepaald, de vachtkleur is immers erfelijk. De lengte/hoogte van een dier wordt echter niet alleen bepaald door het genotype, maar ook door bijvoorbeeld de hoeveelheid en kwaliteit van het voedsel. Het milieu (omgevingsfactoren) speelt ook een rol. Zo kunnen we het volgende stellen”:
FENOTYPE = GENOTYPE + MILIEU
Ook het milieu waarin de dieren groot worden speelt een rol. De mate waarin het genotype het fenotype bepaald noemen we ook wel de erfelijkheidsgraad. Zo hebben bepaalde eigenschappen een hoge erfelijkheidsgraad en andere daarentegen een lagere erfelijkheidsgraad. Neem kleur vererving, deze heeft een hoge erfelijkheidsgraad, wat betekend dat het fokken veel invloed heeft op deze eigenschap en andere eigenschappen zoals bijvoorbeeld de vruchtbaarheid hebben een veel lagere erfelijkheidsgraad. Met fokken zul je vrij weinig invloed op de vruchtbaarheid van de nakomelingen hebben. Het milieu daarentegen, dus de voeding, de gezondheid, de omstandigheden tijdens de bronst en dergelijke hebben wel veel meer invloed hierop.
De erfelijkheidsgraad wordt ook wel aangeduid met h2, deze ligt meestal tussen de 0 en de 1.
DWERGHAMSTER GENETICA & FOK ZUIVERHEID
Wat zijn nu eigenlijk fok zuivere dieren?
Dat zijn dieren waarvan we zeker weten dat ze geen ‘verrassingspakketjes’ zijn, zoals hierboven omschreven In moeilijke termen noemen we zo’n dier homozygoot voor zijn kleur of vachttype.
Een organisme is homozygoot voor een bepaalde eigenschap als het twee identieke kopieën van een gen heeft in een chromosomenpaar. Dit kan tot stand komen als beide ouders hetzelfde gen doorgeven aan hun nakomeling. Als twee homozygote organismen zich voortplanten, kunnen ze enkel dit gen doorgeven en is het nageslacht ook homozygoot.
Een dier dat een recessieve uiterlijke eigenschap heeft, is voor die eigenschap dus altijd homozygote.
Hamstertjes die een dominante eigenschap laten zien, weten we in feite nooit 100% zeker of ze homozygote zijn voor die eigenschap. Een dier dat een dominante eigenschap laat zien kan immers drager zijn voor een recessieve eigenschap.
ENKELVOUDIGE KRUISING
Ook wel Monogene kruising genoemd. Dit is het geval als twee ouderdieren in één eigenschap verschillen. Bijvoorbeeld bij de kleur van de vacht. Een dier heeft altijd twee allelen voor een bepaalde eigenschap, een wildkleur hamster kan er dus zo uitzien AA of Ad (dan is het diertje drager van Blauw-wildkleur). Je kunt de verschillende combinaties die je zou willen fokken uitwerken in een schema. Zie onderstaande tabel.
Dit soort tabellen kun je voor meerdere kleuren doen. Als we weer terugkijken naar het bovenstaande schema kunnen we concluderen dat het eerste nestje alleen maar Wildkleur jongen zal opleveren die Blauw- wildkleur met zich mee dragen. 100% Wildkleur dragend voor Blauw wildkleur. Ga je vervolgens met een Ad x Ad combinatie fokken dan zal het er als volgt uit komen te zien.
Zoals je kunt zien zullen in dit nestje 75% Wildkleurtjes uitkomen en 25% Blauw- wildkleur.
Om het nog preciezer te stellen levert dit nestje het volgende op:
- 25 % Wildkleur
- 50 % Wildkleur die Blauw-wildkleur met zich mee dragen
- 25 % Blauw-wildkleur
Op het voorbeeld links kun je een schematische weergave zien van de genetische kruising tussen een Wildkleur (AA) en een Zwarte Rus (aa). Na de eerste kruising zullen er alleen Wildkleur jongen geboren worden die zwart met zich meedragen. Dit komt omdat zwart recessief is en alleen zichtbaar is als deze dubbel wordt vererfd (van beide ouders).
Stel dat je een Wildkleur Rus die draagt voor zwart met een andere Rus kruist die ook voor zwart draagt, dus Aa x Aa dan krijg je een nestje met 25% Wildkleur, 50% Wildkleur dragend voor zwart en 25% zwart.
MEERVOUDIGE KRUISING
Deze kruising wordt ook wel Polygene kruising genoemd. Bij zo’n kruising verschillen de ouderdieren in meer dan één eigenschap van elkaar, wat natuurlijk verreweg het meest voorkomt bij het fokken van dieren.